Deugt u niet voor het sporten? Dat ligt gedeeltelijk aan uw genen. Want met wilskracht en training alleen komen we er niet. Aan de basis van de prestaties van sporters ligt een sportvriendelijke omgeving, maar ook erfelijke aanleg. Maar bij topsporters - net als bij amateurs - blijft de inzet lonen om vooruitgang te boeken!

De prestaties van sporters: duwtje in de rug door de erfelijke bagage
Niet iedereen kan een kampioen worden, ook al past hij de omstreden theorie van de 10.000 uren toe - het aantal magische uren training dat nodig is om in een discipline uit te blinken.
Wat maakt van iemand een kampioen? Geluk, techniek, training, natuurtalent? Het is onmogelijk om tussen deze factoren te kiezen, ze zijn allemaal even belangrijk. Toch speelt ook erfelijkheid voor een niet onbelangrijk deel mee in het zuivere rendement van sporters. Wetenschappers hebben al een aantal genen geïdentificeerd die de sportprestaties mogelijk zouden verbeteren. Een van de bekendste voorbeelden is de celreceptor van epo (erytropoëtine), waarbij door een mutatie de productie van rode bloedlichaampjes hoger ligt dan gemiddeld. Door die betere zuurstoftoevoer naar de spieren krijgen atleten meer uithoudingsvermogen.
Door een andere zeldzame erfelijke mutatie - die van het gen myostatine (een groeifactor die de ontwikkeling van de spierweefsels afremt) - ontwikkelt het spierstelsel zich abnormaal sterk.
Wat lichaamslengte betreft - iets wat in heel wat sporten, waaronder basketbal, essentieel is - zou 80% van de verschillen in lengte toe te schrijven zijn aan erfelijkheid en 20% aan omgevingsfactoren.
Erfelijkheid speelt ook mee in de lengte van de achillespees, wat bij het hoogspringen het hele verschil maakt. Erfelijkheid speelt verder ook een rol in de ontwikkeling van een lichaamsbouw die in het zwemmen van pas komt: het zorgt voor een optimale verhouding tussen de vetmassa en de spiermassa, waardoor zwemmers als het ware kunnen drijven en zo minder energie moeten verbruiken om boven te blijven. Omgekeerd zijn atleten met zeer compacte spieren dan weer vooral op lange afstanden in het nadeel.
De prestaties van sporters worden vaak beïnvloed door meerdere genen
Over het algemeen gaat het nooit om één enkel gen, maar wel om een complex geheel van genen die in een bepaalde omgeving - met een specifieke voeding en aangepaste training - van een sporter een kampioen maken. Maar een podiumplaats verwerven heeft ook te maken met al heel vroeg beginnen te trainen, werken aan de coördinatie, techniek, tactiek, enz. Eén ding is alvast zeker: wie de juiste genen heeft, kan met trainen het hele verschil maken.
“Voor eenzelfde gen bestaan er varianten (polymorfismen) tussen de individuen”, vertelt prof. Olivier Hermine, onderzoeker op de afdeling klinische hematologie in het 'Hôpital Necker’ in Parijs. “De genen die bijvoorbeeld het contractievermogen van de spier regelen, verschillen van de ene sporter tot de andere. Varianten van datzelfde gen zullen korte en intense inspanningen mogelijk maken, terwijl andere eerder lange en weinig intense inspanningen mogelijk maken. Daarom munten sommige sporters uit in de marathon en andere in de 100 meter".
Op basis van een interview met prof. Olivier Hermine, onderzoeker op de afdeling klinische hematologie (Necker), INSERM U 1163 / CNRS ERL 8254 (Parijs).