De behandeling van arteriële hypertensie (of hoge bloeddruk) is de laatste jaren aanzienlijk verbeterd en men heeft ook een beter inzicht gekregen in de mechanismen die de bloeddruk controleren. De behandeling is tweeledig: enerzijds niet-farmacologische maatregelen (levenshygiëne, dieet) en anderzijds behandeling met geneesmiddelen. Deze laatste worden in 6 groepen ingedeeld.

Het kan complex lijken, maar het is veel eenvoudiger als u het werkingsmechanisme kent. Een hoge bloeddruk kan nu meestal goed worden behandeld met een combinatie van niet-farmacologische maatregelen en bloeddrukverlagende middelen.
Niet-farmacologische maatregelen
Daaronder verstaan we levenshygiëne en niet-medicamenteuze adviezen om de gezondheidstoestand te verbeteren. Patiënten met een hoge bloeddruk moeten op de eerste plaats vermageren als ze te zwaar wegen. Er is immers een rechtstreeks verband tussen het lichaamsgewicht en de bloeddruk. Door te vermageren, verbetert u ook andere factoren die de gevolgen van een hoge bloeddruk op de bloedvaten verergeren, zoals de cholesterolspiegel en suikerziekte (of diabetes). Het wordt aanbevolen minder zout te eten. Zout is een ion en trekt water aan. Te veel zout in het bloed verhoogt het bloedvolume en verergert de hypertensie. Uiteraard mag u niet roken. Wat de levenshygiëne in het algemeen betreft, wordt aanbevolen regelmatig aan lichaamsbeweging te doen en de stressfactoren, die de fenomenen van hypertensie veroorzaken of verergeren, te bestrijden.
Bloeddrukverlagende behandelingen
De mechanismen die de bloeddruk controleren, bestaan uit een "centraal" regularisatieniveau (de hersenen), dat op afstand zorgt voor een verwijding of contractie van de bloedvaten, een lager niveau (de hartpomp) en een eindniveau, de bloedvaten. Als de bloedvaten zich samentrekken en het bloedvolume hetzelfde blijft, stijgt de bloeddruk. Ook als het bloedvolume toeneemt zonder verwijding van de bloedvaten, stijgt de bloeddruk. De oudste antihypertensiva (bloeddrukverlagende middelen) zijn de diuretica. Diuretica verhogen de eliminatie van water en ionen (natrium, kalium) door de nieren. Daardoor vermindert het bloedvolume en zodoende ook de bloeddruk. De centraal werkende antihypertensiva werken rechtstreeks in op de hersenen. Bètablokkers vertragen de hartfrequentie, waardoor het hartdebiet en derhalve de bloeddruk dalen. Vasodilatatoren verwijden de bloedvaten; deze groep omvat de alfablokkers en de "directe" vasodilatatoren. Calciumantagonisten hebben een vaatverwijdend effect en ook een effect op het hart. Tenslotte zijn er nog de angiotensine-converterend-enzymremmers (ACE-inhibitoren) en de angiotensine-II-receptorantagonisten die resp. de productie en de werking van angiotensine II blokkeren; angiotensine II is een hormoon dat de bloeddruk verhoogt.