Franse onderzoekers hebben onlangs aangetoond dat borstvoeding een bescherming biedt tegen astma. Aan de hand van een studie uitgevoerd bij pasgeboren kinderen konden ze bewijzen dat de passage van de ingeademde allergene stoffen via de moedermelk de allergische respons met meer dan 60% vermindert.
Het is de eerste keer dat de mechanismen die aan de basis liggen van deze bescherming worden ontrafeld. Astma is een aandoening die vooral in de kindertijd optreedt. Ze is het gevolg van een allergische reactie van het afweersysteem op bepaalde stoffen in de lucht, zogeheten allergenen. Bij contact met deze stoffen krijgen mensen die gevoelig zijn voor deze partikeltjes ademhalingsproblemen.
De snelle stijging van het aantal gevallen van astma in de voorbije jaren heeft onweerlegbaar te maken met veranderingen in onze omgeving: grotere luchtvervuiling, passief roken, blootstelling aan besmettelijke bestanddeeltjes, verandering in ons voedingspatroon. Uit diverse studies is bovendien gebleken dat de blootstelling aan milieufactoren bij kinderen bepalend was voor de ontwikkeling van deze ziekte.
Helpt borstvoeding echt?
Al jaren zijn er vermoedens dat borstvoeding een beschermende rol speelt in de ontwikkeling van allergische aandoeningen. Maar de mechanismen die aan de basis liggen van deze bescherming waren tot vandaag de dag niet uitgeklaard. Onderzoekers van Inserm, het Franse nationale instituut voor biologisch en medisch onderzoek, hebben zich nu over het onderwerp gebogen.
Als een moeder de borst geeft ademt ze potentiële allergene stoffen in. Deze stoffen zouden eenmaal ingeademd - net als de voedingsstoffen - in de melk terechtkomen en aan het kind worden doorgegeven. Vandaar de hypothese dat deze weg van overdracht kan helpen om het kind immuun te maken voor deze allergene stof. Het is immers bekend dat er in de moedermelk heel wat "verkenners' van het immuunsysteem aanwezig zijn.
Een verminderde allergische respons
De onderzoekers hebben daarom zogende muizen blootgesteld aan allergene stoffen die via verstuivers in de lucht waren verspreid. Alleen de moeders werden aan de allergene stof blootgesteld. Na de behandeling verliep het zogen normaal. Resultaat: de allergische respons lag 60 tot 80% lager dan bij de muizenjongen die werden gezoogd door moeders die niet aan de stoffen waren blootgesteld.
Dit experiment bewijst meerdere dingen. Ten eerste dat de bescherming die is teweeggebracht bij het muizenjong duidelijk samenhangt met de allergene stof die aan de moeder is toegediend: de stof is nog 3 tot 4 uur na de blootstelling aanwezig in haar melk. Ten tweede dat de bescherming die door de moeder is overgedragen zou afhangen van de gezamenlijke aanwezigheid in de melk van de allergene stof en een remmer, de molecule TGF beta1.
Ten slotte bewijst het ook dat de antilichaampjes van de moeder die in de moedermelk aanwezig zijn en waarvan bekend is dat ze kinderen beschermen tegen besmettelijke ziektes, geen rol spelen bij deze bescherming.